Wat betekent hand in Engels?

Wat is de betekenis van het woord hand in Engels? Het artikel legt de volledige betekenis uit, de uitspraak samen met tweetalige voorbeelden en instructies voor het gebruik van hand in Engels.

Het woord hand in Engels betekent hand, hand, handje, hand-, geven, aangeven, handgemaakt, wijzer, kant, zijde, hand, handschrift, man, handigheid, bemanningslid, onderhandelingspositie, hand, handtekening, hand, hand, beurt, hand, geleiden, helpen, iets teruggeven, iets overhandigen, inleveren, zichzelf aangeven, iets afgeven, iets doorgeven, uitdelen, distribueren, overhandigen, overleveren, kei, bij de hand, matroos, landarbeider, met strakke hand, uit de hand lopen, de bovenhand krijgen, een handje helpen, een helpende hand bieden, applaudisseren, hand in hand gaan, handbijl, vuistbijl, wasbak, nauw samen, nauw samenwerkend, hand in hand, hand in hand, samengaan, samenwerken, masturberen, handbagage, razendsnel, handdesinfecterend middel, handsignaal, afdankertje, tweedehands voorwerp, tweedehands, afgedragen, man-tegen-mangevecht, handrem, compact, hand-out, steun, leuning trapleuning, handgeweven, met de hoed in de hand, de hand hebben in, in de hand hebben, helpende hand, onzichtbare hand, onzichtbare hand, ijzeren vuist, slaan, op handen, dichtbij, in de buurt, nonchalant, onvoorbereid, aan de ene kant, aan de ene kant, uit de hand, op voorhand, kortweg, roeien met de riemen die je hebt, rechterhand, via via, tweedehands kleding, tweedehands kleren, tweedehands, overhand, in de hand, met ijzeren hand. Raadpleeg de onderstaande details voor meer informatie.

Luister naar uitspraak

Betekenis van het woord hand

hand

noun (body part)

He put his hands in his pockets.

hand

noun (cards: those dealt)

I've got a great hand. Whose lead is it?

handje

noun (aid)

Can I give you a hand?

hand-

adjective (manual) (in samenstelling)

It's just a small hand pump, but it might be useful.

geven, aangeven

transitive verb (deliver, pass)

Could you hand me that pen, please?

handgemaakt

adverb (made by hand)

It's hand work, and not the common mass-produced item.

wijzer

noun (clock, gauge)

I watched the minute hand approach the twelve.

kant, zijde, hand

noun (direction, side)

On your left hand you'll find the on-off button.

handschrift

noun (handwriting)

She has a very elegant hand.

man

noun (labourer)

How many hands will the job take?

handigheid

noun (skill)

I've never really tried my hand at oriental cooking.
ik heb nooit een poging gewaagd

bemanningslid

noun (crewman)

The ship's hands were ordered to clean the deck.

onderhandelingspositie

noun (bargaining position)

They have a strong hand at the negotiating table.

hand

noun (agency)

I did it by my own hand.
Ik deed het met mijn eigen handen.

handtekening

noun (figurative, dated (signature)

I set my hand to the document.

hand

noun (pledge, word)

He asked for her hand in marriage.

hand

noun (horses: measure of height) (10,2 cm)

The horse measured fourteen hands.

beurt

noun (cards: a turn)

Whose hand is it?

hand

noun (skill, touch)

He could see the hand of a true craftsman in the wardrobe.

geleiden, helpen

transitive verb (guide, help)

He handed her into her seat.

iets teruggeven

phrasal verb, transitive, separable (return, give back)

The immigration official handed back the passport without comment. The teacher handed back the corrected exams.

iets overhandigen

phrasal verb, transitive, separable (pass on to a successor)

Before I die, I will hand down to you, my son, my entire estate.
Voordat ik sterf, zal ik je, mijn zoon, mijn hele rijk overhandigen

inleveren

phrasal verb, transitive, separable (submit)

The students handed in their assignments to the teacher.
De studenten leverden hun werk in bij de leraar.

zichzelf aangeven

phrasal verb, transitive, separable (informal (turn in: to police)

When the teenager's parents found out he was selling drugs, they handed him in to the police.

iets afgeven

phrasal verb, transitive, separable (push away)

iets doorgeven

phrasal verb, transitive, separable (pass on, transmit)

I always hand on my favourite books to my sister.
Ik geef altijd mijn favoriete boeken door aan mijn zus.

uitdelen, distribueren

phrasal verb, transitive, separable (distribute)

Volunteers in Haiti are handing out food and water to earthquake victims.
De vrijwilligers in Haïti delen voedsel en water uit aan de slachtoffers van de aardbeving.

overhandigen

phrasal verb, transitive, separable (give, relinquish: object)

overleveren

phrasal verb, transitive, separable (figurative (surrender: territory, child)

kei

noun (informal (skilled person) (figuurlijk)

Could you help me roll this pastry? I hear you're a dab hand in the kitchen.

bij de hand

expression (nearby, conveniently close)

I keep a torch at hand because of the frequent electricity cuts.

matroos

noun (worker on a ship)

landarbeider

noun (worker on a farm)

met strakke hand

noun (figurative (strict manner) (figuurlijk)

The dictator ruled with a firm hand.

uit de hand lopen

verbal expression (informal (become uncontrolled)

The party got out of hand, and a neighbour called the police.
Het feestje liep uit de hand en een van de buren belde de politie.

de bovenhand krijgen

verbal expression (figurative (gain advantage)

The game lasted for hours before one team got the upper hand.
Het spel duurde uren voor een team de bovenhand kreeg.

een handje helpen, een helpende hand bieden

verbal expression (informal (help [sb])

I needed help carrying the wardrobe and the neighbour gave me a hand.

applaudisseren

verbal expression (informal (applaud)

Let's give a big hand to our next act.

hand in hand gaan

verbal expression (figurative (belong together)

For many people, smoking and drinking go hand in hand.
Voor veel mensen gaan roken en drinken hand in hand.

handbijl

noun (ax for one hand)

vuistbijl

noun (archeology: prehistoric stone tool) (archeologie)

wasbak

noun (sink for washing hands)

There is a washbasin in each room.

nauw samen

adverb (figurative (in partnership)

The mayor and the contraactor were working hand in glove to get the project approved.
De burgemeester en de aannemer werkten nauw samen voor de goedkeuring van het project.

nauw samenwerkend

adjective (figurative (in partnership)

The government and the tech giants are hand in glove when it comes to the issue of privacy infringement.

hand in hand

adverb (holding hands)

The girls were best friends and could often be seen walking hand in hand.
De meisjes waren beste vrienden en konden vaak gezien worden terwijl ze hand in hand liepen

hand in hand

adjective (holding hands)

Hand in hand, the protesters stormed the palace.
Hand in hand, bestormden de demonstranten het paleis.

samengaan

adverb (figurative (together)

Poverty and social unrest usually go hand in hand.
Armoede en sociale onrust gaan gewoonlijk samen.

samenwerken

adverb (figurative (in close collaboration)

The two employees worked hand in hand to see the project through to the end.
De twee medewerkers werkten samen om het project tot een einde te brengen.

masturberen

noun (slang (masturbation of the penis)

I can't believe you gave him a hand job in his car!

handbagage

noun (carry-on baggage)

Most airlines allow only one piece of hand luggage. You cannot carry aerosols or sharp instruments in your hand luggage.

razendsnel

adverb (figurative, informal (continuously) (informeel)

This contract is losing us money hand over fist.
Dit contract doet ons razendsel geld verliezen.

handdesinfecterend middel

noun (disinfectant: gel, etc.)

handsignaal

noun (indication made by hand)

Cyclists should use hand signals when turning or stopping for greater road safety.
Voor een betere wegveiligheid zouden fietsers handsignalen moeten gebruiken wanneer ze stoppen.

afdankertje

noun (used garment)

Bill became used to wearing his brother's hand-me-downs.

tweedehands voorwerp

noun (used item)

Mandy saved a lot of money on items for her baby thanks to hand-me-downs from her family.

tweedehands, afgedragen

adjective (second-hand)

Emma was given all her sister's hand-me-down clothes.

man-tegen-mangevecht

noun (war: fighting at close quarters)

The martial arts will train you in hand-to-hand combat.
De vechtkunst zal je trainen in man-tegen-mangevechten.

handrem

noun (vehicle's security brake)

Since they were parked on a steep slope, Frank made sure the car's handbrake was on.

compact

adjective (small, compact)

Internet content must now be optimized for handheld devices.

hand-out

noun (information sheet)

The handout says you have to register online. The secretary ensured there were enough copies of the handout for everyone who would be attending the meeting.

steun

plural noun (benefits, financial aid)

Even working people sometimes need handouts to make ends meet.

leuning trapleuning

noun (support rail: on stairs, etc.)

Nina never touches handrails because she believes they're covered in germs.

handgeweven

adjective (fabric: woven by hand)

met de hoed in de hand

adverb (figurative (begging) (figuurlijk)

The budget defecits mean we must go hat in hand to borrow billions from countries like China.
Door de begrotingstekorten moeten we met de hoed in de hand miljoenen gaan lenen bij landen zoals China.

de hand hebben in

verbal expression (informal (be involved) (informeel)

Wilson scored one goal and had a hand in two others.

in de hand hebben

verbal expression (figurative (have under control) (figuurlijk)

We have the matter in hand.
We hebben de zaak in handen.

helpende hand

noun (assistance)

I shall never forget the helping hand you offered me in my time of trouble.

onzichtbare hand

noun (figurative (unseen guide) (figuurlijk)

The lawyer has spent a lifetime fighting against the invisible hand of corruption.

onzichtbare hand

noun (figurative (free economy) (fig., economie)

Adam Smith popularized the idea of the invisible hand.

ijzeren vuist

noun (strict control, severity) (figuurlijk)

Mussolini ruled Italy with an iron hand.
Mussolini regeerde Italië met ijzeren vuist.

slaan

verbal expression (informal (hit or harm [sb])

I would never lay a hand on my children; I don't believe in corporal punishment.

op handen

adjective (figurative (close, approaching) (figuurlijk)

The grapes are ripening; harvest time is near at hand.

dichtbij, in de buurt

adjective (very near)

He always keeps a pipe and tobacco near at hand.

nonchalant

adjective (casual, throwaway)

The offhand remarks should not be taken seriously.

onvoorbereid

adverb (without preparation)

We decided offhand to take a family vacation.

aan de ene kant

adverb (from one point of view)

On one hand, the restaurant serves excellent food, but on the other, it's very expensive.

aan de ene kant

adverb (figurative (from one point of view)

On the one hand, it would be quicker to fly to Manchester; on the other, it would be more expensive than the train.

uit de hand

adverb (uncontrolled)

When the fight got out of hand the barman called the police.

op voorhand, kortweg

adverb (without further thought)

The boss dismissed my ideas out of hand; he didn't even ask me any questions.

roeien met de riemen die je hebt

verbal expression (figurative (work with what you have) (figuurlijk)

rechterhand

noun (closest aide, personal advisor) (figuurlijk)

Julia's my right-hand man when it comes to planning parties.

via via

adverb (indirectly) (informeel)

She wasn't there. She heard about it second hand.

tweedehands kleding, tweedehands kleren

plural noun (used clothing)

I buy second-hand clothes in charity shops; you can get great bargains there.

tweedehands

adjective (previously owned, used)

Iris loves to shop at secondhand book stores.

overhand

noun (figurative (advantage)

in de hand

adverb (figurative (under control) (figuurlijk)

I don't need any help: I've got matters well in hand.

met ijzeren hand

adverb (figurative (severely, strictly) (figuurlijk)

She runs this department with an iron hand.

Laten we Engels leren

Dus nu je meer weet over de betekenis van hand in Engels, kun je leren hoe je ze kunt gebruiken aan de hand van geselecteerde voorbeelden en hoe je lees ze. En vergeet niet om de verwante woorden die we voorstellen te leren. Onze website wordt voortdurend bijgewerkt met nieuwe woorden en nieuwe voorbeelden, zodat u de betekenissen van andere woorden die u niet kent, kunt opzoeken in Engels.

Verwante woorden van hand

Ken je iets van Engels

Het Engels is afkomstig van Germaanse stammen die naar Engeland zijn geëmigreerd en is over een periode van meer dan 1400 jaar geëvolueerd. Engels is de derde meest gesproken taal ter wereld, na Chinees en Spaans. Het is de meest geleerde tweede taal en de officiële taal van bijna 60 soevereine landen. Deze taal heeft een groter aantal sprekers als tweede en vreemde taal dan moedertaalsprekers. Engels is ook de co-officiële taal van de Verenigde Naties, van de Europese Unie en van vele andere internationale en regionale organisaties. Tegenwoordig kunnen Engelstaligen over de hele wereld relatief gemakkelijk communiceren.