Wat betekent contar in Spaans?
Wat is de betekenis van het woord contar in Spaans? Het artikel legt de volledige betekenis uit, de uitspraak samen met tweetalige voorbeelden en instructies voor het gebruik van contar in Spaans.
Het woord contar in Spaans betekent tellen, tellen, optellen, tellen, meetellen, betekenen, volgens, meetellen, meerekenen, rekenen, scharen, onthullen, ontsluieren, bekendmaken, meedelen, opzadelen met, tellen, turven, vertellen, verzinnen, delen, mededelen, optellen, bijhouden, tappen, vertellen, berekenen, optellen, iets vertellen, vertellen, verhalen, vertellen, tellen, vertellen, spreken, zeggen, vertellen, zeggen, hertellen, onthullen, verklappen, ter beschikking hebben, tot zijn beschikking hebben, een verhaal vertellen, een verhaaltje vertellen, horen bij, zitten bij, zijn bij, in vertrouwen nemen, navertellen, rekenen op, rekenen op, op iemand steunen, schetsen, een verhaal vertellen, jokken, rekenen onder, moppen vertellen, terugvallen op, opnieuw vertellen, vertrouwen op, naar iets verlangen, , vertrouwen op, rekenen op, bouwen op, tellen, de stand/score bijhouden. Raadpleeg de onderstaande details voor meer informatie.
Betekenis van het woord contar
tellenverbo transitivo Los niños están aprendiendo a contar. |
tellenverbo transitivo Ella contó los caramelos. |
optellen
El maestro contó la cantidad de textos que había recolectado después del examen. |
tellen, meetellen(tomar en cuenta) ¿Cuenta mi experiencia laboral? |
betekenenverbo intransitivo (valer) Tu honestidad cuenta mucho para mí. |
volgensverbo transitivo La leyenda cuenta que los lagos son las huellas de un gigante. |
meetellen, meerekenenverbo transitivo Es un viaje de ocho horas, sin contar las paradas. |
rekenen, scharen
Te cuento entre mis mejores amigos. |
onthullen, ontsluieren, bekendmaken, meedelenverbo transitivo Se negó a contar el secreto de cómo había conocido a su pareja. |
opzadelen met(informeel, figuurlijk) Me contó todos sus miedos. |
tellen, turven
Edward contó los votos. |
vertellen, verzinnen
Él le cuenta algunas historias extrañas a sus hijos. |
delen, mededelenverbo transitivo ¿Tienes noticias de ella? ¡Cuenta, cuenta! |
optellen, bijhoudenverbo transitivo Papá contó los puntos de la última mano de rummy. |
tappen, vertellen(chiste) (van een mop) Johanna quería tener una conversación seria, pero Jim no paraba de contar chistes. |
berekenen, optellen
Ian contó diez botes en el puerto. |
iets vertellen
El viejo Joe relató algunas de sus mejores historias de guerra. |
vertellen
El testigo narró su historia del crimen. |
verhalen, vertellen
El viajero relató su historia. |
tellen
Déjame enumerar las razones por las que no quiero salir contigo: eres vago, estúpido y feo. |
vertellen, spreken, zeggen
El hombre culpable decidió decir la verdad. |
vertellen, zeggen
Dime qué te dijo. |
hertellen
Se recontaron los votos, pero el resultado fue el mismo. |
onthullen, verklappen
¡En el siguiente número de la revista, una de las principales estrellas de Hollywood revelará todo! |
ter beschikking hebben, tot zijn beschikking hebben
La propiedad cuenta con una marina y una cancha de tenis. |
een verhaal vertellen, een verhaaltje vertellenlocución verbal Los niños le pidieron al abuelo que les contara un cuento. |
horen bij, zitten bij, zijn bij
Esta escuela cuenta entre las diez mejores de la nación. |
in vertrouwen nemen
Eres discreto y por eso voy a hacerte una confidencia. |
navertellen
Marcy tuvo que contarle las malas noticias a su padre y después tuvo que contar todo a su madre de nuevo. |
rekenen op
Contamos con que estarás de vuelta para la cena. |
rekenen op
Incluí a Sheila en mi equipo porque sé que puedo contar con ella. |
op iemand steunen(figurado) (figuurlijk) Siempre puedes contar conmigo. |
schetsen(figuurlijk) Por favor cuéntanos por encima lo que has planeado para las vacaciones. |
een verhaal vertellen(figuurlijk) Toda imagen hace una crónica. |
jokken(informeel) Julius se metió en problemas por contarle mentirijillas a su madre. |
rekenen onder
La Madre Teresa debería ser contada entre los santos. |
moppen vertellen
Nos pasamos toda la noche contando chistes. |
terugvallen op
Siempre que esté en problemas sé que puedo contar con el apoyo de mi familia y amigos. |
opnieuw vertellen
Después de que Bobby le rogase, su madre le volvió a contar la historia. |
vertrouwen op
Los fanáticos contaban con una victoria después del reciente éxito del Manchester City. |
naar iets verlangen(coloquial) Cuento los días que faltan para poder costearme la jubilación. |
Esa respuesta es un buen ejemplo de sarcasmo. |
vertrouwen op, rekenen op, bouwen op
Es una mujer orgullosa y no le gusta tener que depender de sus parientes. |
tellen
La banda musical cuenta con bastantes estudiantes entre sus fanáticos. |
de stand/score bijhouden
Tú puedes jugar y yo llevaré la puntuación. |
Laten we Spaans leren
Dus nu je meer weet over de betekenis van contar in Spaans, kun je leren hoe je ze kunt gebruiken aan de hand van geselecteerde voorbeelden en hoe je lees ze. En vergeet niet om de verwante woorden die we voorstellen te leren. Onze website wordt voortdurend bijgewerkt met nieuwe woorden en nieuwe voorbeelden, zodat u de betekenissen van andere woorden die u niet kent, kunt opzoeken in Spaans.
Verwante woorden van contar
Geüpdatete woorden van Spaans
Ken je iets van Spaans
Spaans (español), ook bekend als Castilla, is een taal van de Iberisch-Romaanse groep van de Romaanse talen, en de 4e meest voorkomende taal ter wereld volgens sommige bronnen, terwijl andere het als een 2e of 3e vermelden meest voorkomende taal. Het is de moedertaal van ongeveer 352 miljoen mensen en wordt gesproken door 417 miljoen mensen wanneer de sprekers als taal worden toegevoegd. sub (geschat in 1999). Spaans en Portugees hebben zeer vergelijkbare grammatica en woordenschat; Het aantal vergelijkbare woordenschat van deze twee talen is tot 89%. Spaans is de primaire taal van 20 landen over de hele wereld. Geschat wordt dat het totale aantal sprekers van het Spaans tussen de 470 en 500 miljoen ligt, waarmee het de op één na meest gesproken taal ter wereld is, gemeten naar het aantal moedertaalsprekers.