Wat betekent bienes in Spaans?

Wat is de betekenis van het woord bienes in Spaans? Het artikel legt de volledige betekenis uit, de uitspraak samen met tweetalige voorbeelden en instructies voor het gebruik van bienes in Spaans.

Het woord bienes in Spaans betekent goed, bevredigend, goed, goed, voldoende, goed, duidelijk, grondig, goed, goed, gezond, goed, goed, goed, goed, goed, juist, mooi zo!, goed!, goede, goed, zeer, erg, zeker, goed, ok, perfect, niet zo heel slecht, goed, braaf, juist, goed, gezond, uitstekend, oké, goed, belang, oké, goed, goed, goed, oké, propvol, bomvol, goed, in orde, juist, correct, goed, goed, echt, werkelijk, correct, juist, goed, echt, netjes, keurig, voordeel, deugdzaamheid, rechtgeaardheid, waar, Joehoe!, joepie!, nou ja!, niet zo lekker, alhoewel, Jippie! Joepie!, tegoed, vermogen, achten, respecteren, onvoorbereid, top, puik, Touché!, Complimenten!, Chapeau!, 7 of 8, legendarisch, genoeg daarover, nou, een harmonieus geheel vormen, knap, mooi, aantrekkelijk, staan, vallen, met goede bedoelingen, knap, adequaat, passend, welgevormd, goedgevormd, feelgood, gemakkelijk in de omgang, niet helemaal juist, goed bij z'n hoofd, goed snik, gladgeschoren, goed geproportioneerd, goed gebouwd, knap, gewaardeerd, op prijs gesteld, ontwikkeld, hoogopgeleid, gecultiveerd, beroemd, geslaagd, uitstekend, in voor- en tegenspoed, integendeel, tenslotte, , good gedaan, goed zo, goed gedaan, goed zo, netjes, tot zover alles ok, oké, het gaat goed met mij, nee dank u, Het gaat goed met mij, goed gedaan!, onvolgroeide veer. Raadpleeg de onderstaande details voor meer informatie.

Luister naar uitspraak

Betekenis van het woord bienes

goed, bevredigend

El trabajo se ha realizado bien.

goed

adverbio

Las cosas están yendo bien últimamente; no nos está faltando nada.

goed, voldoende

Estamos bien abastecidos de alimentos.

goed, duidelijk

El profesor explicó bien la materia, y todos entendimos la teoría.

grondig

adverbio

Las instrucciones nos dicen que se deben mezclar bien los ingredientes antes de añadir los huevos.

goed

adverbio

Le entendí bien, pero todavía tenía algunas preguntas.

goed

adverbio

Lo conozco bien.

gezond, goed

Ayer estuve enfermo, pero hoy estoy bien.

goed

adverbio

Todo está bien en la ciudad hoy.

goed

adverbio

El auto funciona bien.

goed

adverbio

Fue una broma cruel, pero él la tomó bien.

goed, juist

Hiciste bien en decirle la verdad al doctor.

mooi zo!, goed!

interjección

La maestra dijo «bien» cuando el estudiante entregó su tarea a tiempo.

goede

nombre masculino

Lo hice por el bien de todos nosotros.

goed

Puedes ganarte una buena vida trabajando como mecánico.

zeer, erg

Él es muy consciente de sus responsabilidades.

zeker

Sin lugar a dudas, él se alegró mucho de verla.

goed, ok, perfect

¿Estacionaste justo enfrente? Qué bien.

niet zo heel slecht

—¿Cómo te va en el trabajo nuevo? —Bien, gracias.

goed, braaf

Trata de comportarte bien cuando venga tu abuela.

juist

goed, gezond, uitstekend

adverbio (zich voelen)

Hoy está bien, aunque los últimos días se sentía fatal.

oké, goed

adverbio

Está bien. Voy a poder arreglar el problema mañana.

belang

Discutí por tu bien, no tenía interés alguno en la disputa.

oké

adjetivo invariable

¿Estás bien? Te caíste muy duramente.

goed

adjetivo invariable

Ayer estuviste enfermo. ¿Ya estás bien hoy?

goed

adverbio

Sí, le fue bien con la presentación.

goed

adverbio

Estos zapatos van bien con mi nuevo vestido.

oké

adjetivo invariable

¿Estás bien? Parece que estás un poco estresado hoy.

propvol, bomvol

adverbio

El baúl estaba bien empacado para el viaje.

goed, in orde

adjetivo invariable

Todo está saliendo bien en la construcción.

juist, correct, goed

adverbio

Este bolígrafo no funciona bien.

goed

adverbio

A él le ha ido bien. Ahora es doctor.

echt, werkelijk

Ese auto está bien bonito.

correct, juist

adverbio (correctamente)

¿Entendí bien la historia? ¿Así es como va?

goed

adverbio

Él puede caminar bien ahora.

echt

Ella entendió bien lo que estabas diciendo.

netjes, keurig

voordeel

Ser dueño de un coche tiene sus ventajas.

deugdzaamheid, rechtgeaardheid

(moral)

La bondad del sacerdote y su carácter confiable fueron el origen de su influencia.

waar

Los comerciantes levantan tiendas en la plaza para mostrar sus mercancías.

Joehoe!, joepie!

(van vreugde)

nou ja!

(irónico) (verontwaardiging)

¡Qué bien! Veo que no has tenido tiempo de limpiar la casa.

niet zo lekker

No fui a trabajar hoy ya que me sentía mal.

alhoewel

Las flores son hermosas aunque no son apropiadas para este evento.

Jippie! Joepie!

tegoed, vermogen

Tiene más de un millón de dólares en activos.

achten, respecteren

El novio de Amy les gusta a sus padres.

onvoorbereid

Decidimos tomar unas vacaciones familiares improvisadamente.

top, puik

(informeel)

Touché!

(voz francesa)

Complimenten!, Chapeau!

Felicidades por tu increíble espectáculo.

7 of 8

(nota escolar) (schoolcijfer in NL en Belg)

Obtuve tres Aes y una B este semestre.

legendarisch

Su famoso valor será el tema de un nuevo libro.

genoeg daarover

Bueno, ¡ya! Quizás podemos hablar de otra cosa ahora.

nou

Bueno, ¿no crees que estoy en lo correcto?

een harmonieus geheel vormen

La paleta de color de este cuarto combina muy bien.

knap, mooi, aantrekkelijk

staan, vallen

Ese vestido te sienta muy bien.

met goede bedoelingen

Sandra es una persona que tiene buenas intenciones pero a veces puede ser un poco pesada.

knap

(formal)

Es un hombre bien parecido.

adequaat, passend

locución adjetiva

El trabajo estaba bien hecho, considerando lo barato que había salido.

welgevormd, goedgevormd

El vestido resaltaba el cuerpo bien formado de la mujer.

feelgood

(anglicisme)

Rita disfruta con las películas que la animan.

gemakkelijk in de omgang

Jim es un hombre amigable y de trato fácil.

niet helemaal juist

locución adjetiva

Es una buena traducción pero la elección de esa palabra no está del todo bien.

goed bij z'n hoofd, goed snik

locución adjetiva (coloquial) (informeel)

Es un buen chico pero no creo que esté del todo bien de la cabeza.

gladgeschoren

En invierno generalmente usa barba, pero en los meses de verano va bien afeitado.

goed geproportioneerd, goed gebouwd

La sede de la empresa sin duda parece bien construida, pero estéticamente deja mucho que desear.

knap

(formal)

Eugene es un tipo bien parecido.

gewaardeerd, op prijs gesteld

ontwikkeld, hoogopgeleid, gecultiveerd

locución adjetiva

Amy quiere un novio rico, buen mozo, gracioso y bien educado.

beroemd

geslaagd, uitstekend

locución adverbial

Tapó el agujero de la pared muy bien; nunca sabrías que estuvo allí.

in voor- en tegenspoed

Seré tu esposa para bien o para mal.

integendeel

¿Demasiado alta? No, más bien al contrario, es demasiado baja para ser portera.
Te lang? Nee, integendeel, ze is te kort om keeper te spelen!

tenslotte

Por último, si bien no menos importante, no te olvides de llamarme cuando llegues.

locución adverbial

good gedaan, goed zo

interjección

Ya has perdido muchos kilos, ¡muy bien!

goed gedaan, goed zo, netjes

locución interjectiva (informeel)

¡Qué bien, Juan, hiciste un gran trabajo con esa pintura.

tot zover alles ok

expresión

¿Que cómo me va con la jubilación? Bien, hasta ahora. Pero pregúntame de nuevo en seis meses.

oké

interjección (AR)

Si es lo que realmente querés, está bien.

het gaat goed met mij

locución interjectiva

Yo estoy bien, pero ¿tú cómo estás?
Het gaat goed met mij! Maar, hoe gaat het met jou? "Hoe gaat het me je?" - "Met mij gaat het goed, dank je!"

nee dank u

locución interjectiva

—¿Necesitas algo? —No, estoy bien.

Het gaat goed met mij

locución interjectiva

"¿Cómo estás?" "Estoy bien, gracias".
"Hoe gaat het?" "Het gaat goed met mij, dank je."

goed gedaan!

(informeel)

Esa es una pintura hermosa, ¡buen trabajo!

onvolgroeide veer

(bij vogels)

Laten we Spaans leren

Dus nu je meer weet over de betekenis van bienes in Spaans, kun je leren hoe je ze kunt gebruiken aan de hand van geselecteerde voorbeelden en hoe je lees ze. En vergeet niet om de verwante woorden die we voorstellen te leren. Onze website wordt voortdurend bijgewerkt met nieuwe woorden en nieuwe voorbeelden, zodat u de betekenissen van andere woorden die u niet kent, kunt opzoeken in Spaans.

Ken je iets van Spaans

Spaans (español), ook bekend als Castilla, is een taal van de Iberisch-Romaanse groep van de Romaanse talen, en de 4e meest voorkomende taal ter wereld volgens sommige bronnen, terwijl andere het als een 2e of 3e vermelden meest voorkomende taal. Het is de moedertaal van ongeveer 352 miljoen mensen en wordt gesproken door 417 miljoen mensen wanneer de sprekers als taal worden toegevoegd. sub (geschat in 1999). Spaans en Portugees hebben zeer vergelijkbare grammatica en woordenschat; Het aantal vergelijkbare woordenschat van deze twee talen is tot 89%. Spaans is de primaire taal van 20 landen over de hele wereld. Geschat wordt dat het totale aantal sprekers van het Spaans tussen de 470 en 500 miljoen ligt, waarmee het de op één na meest gesproken taal ter wereld is, gemeten naar het aantal moedertaalsprekers.